Haar natuur
We zaten in de nazomerzon bij de brasserie op het dorpsplein. “Wat is jouw natuur?”, vroeg ze, nam een slok van haar flesje Mexicaans bier en leunde ontspannen achterover. Ik zocht naar een perfect antwoord en dat zou het zijn als het allemaal waar was wat ik zei en ze toch onder de indruk raakte. Ik realiseerde me dat ik voor het eerst in jaren voor iemand een perfect antwoord wilde bedenken en die behoefte beviel me.
Ik draaide mijn stoel wat meer haar kant op zodat ik haar beter kon zien.
“Ik denk dat ik wel wat op mijn tuin lijk, kom maar een keertje langs”, zei ik zo nonchalant mogelijk en nam een grote slok witte wijn, die meteen naar mijn hoofd steeg.
“Vertel er eerst maar eens over”, zei ze met een lach, zette het flesje bier aan haar mond en bleef me uitdagend aankijken.
“Ik vind mijn tuin geweldig”, zei ik en kon mezelf wel voor m’n hoofd slaan. Welke idioot zei zoiets, terwijl je zojuist je tuin met jezelf had vergeleken. Hoewel, ik kende dat soort idioten wel, meestal hadden ze dan net een lijntje coke gesnoven, waarna ze met hun chemisch verworven zelfvertrouwen, eindeloos snoeverige monologen afstaken.
Ze lachte. “Mooi, een vrouw met zelfvertrouwen, dat is in elk geval meegenomen”.
Om die lach te horen, wil ik best om de paar minuten iets idioots zeggen, dacht ik en ik legde mijn hand op haar arm omdat ik het niet laten kon.
“Oké, misschien is het een beter idee als jij zelf bepaalt hoe geweldig mijn tuin is. Als ik er nu over vertel, kom je dan een keer checken of het klopt?”
Ze reageerde met een scheef lachje. “Wie weet, ik begin steeds nieuwsgieriger naar je natuur te worden.”
“Oké, daar doe ik het dan maar voor”, verzuchtte ik gespeeld dramatisch.
“Het allerfijnste aan mijn tuin is dat er veel lucht en wolken te zien zijn, dat voelt vrij. Misschien dat hij wat rommelig is, tenminste als je hem vergelijkt met die strakke tuinen met rechte lijnen waar geen sprietje verkeerd staat. Je weet wel als zo’n kapsel met zoveel haarlak dat er niks gebeurt, zelfs niet als het op kop hangt, of van die siliconenborsten waar je nog geen beweging in krijgt, al ga je er mee op een trilplaat liggen.”
“Ik zie het voor me”, lachte ze, “vertel vooral verder”.
“In mijn tuin is weinig recht, behalve de muren. Die zijn zeker niet lelijk, maar ik had liever heggen gehad, zoals bij mijn vorige huis. Zo grappig als je daar de mussen in hoort ruziën en ze om de beurt hun kopjes naar buiten ziet steken. Verder is het een explosie van groen en barst het er van de kruiden. Behalve dat die lekker ruiken, kun je ze in de thee en in je eten gooien en van dat functionele houd ik ook.”
Ik ratelde en vond dat ik al te lang aan het woord was, maar stoppen kon ik niet. In plaats daarvan ging ik nog groter en wilder gebaren dan ik van nature al doe.
“Mijn rozemarijn is meer een boom dan een struik, die de tijm waar ik ook van houd, overwoekert. Toch krijg ik het niet over mijn hart die te snoeien, omdat de bijen er zo blij van worden en ik dan weer gelukkig word van die blije bijen. Verder groeit er een zalige roos, waar ik elke dag wel een keer aan ruik. Zelfs al moet ik daar regelmatig voor in een web hangen, terwijl ik spinnen doodeng vind.”
Gelukkig waren mijn woorden eindelijk op, al werd ik in de stilte die viel verlegen onder haar blik. Ze boog zich naar me toe en kuste me. Het leek alsof alle andere bezoekers van het terras hun adem inhielden, maar waarschijnlijk was ik het zelf omdat haar kus door mijn hele lijf tintelde.
“Ik wil je tuin zien. Zullen we gaan?” Ze stond op om de rekening te betalen.
We lagen op mijn postzegelformaat gazon dat praktisch wegviel in de rest van de tuin. Ik had het omdat ik van de geur van pasgemaaid gras hield en het lekker vond om er elk voorjaar weer voor het eerst met blote voeten op te lopen.
Ze lag op haar rug, haar arm om me heen, ik opgekruld met een been om haar heen en we keken naar de vredig voorbijglijdende schapenwolken.
“Ik hou van wolken”, zei ik.
“Ik niet”, antwoordde ze, “ze doen me denken aan al het lelijks dat kan komen en aan regen en kou”.
Ik rolde me bovenop haar en kuste haar. “Wie vind je cooler? Pink of Lady Gaga?”
“Oeh, dat is echt een te moeilijke keuze, ik denk dat ik nu maar even voor Zwitserland speel”, grinnikte ze.
´Ik vind je meer Liechtenstein”, antwoordde ik.
We hadden geen idee waarom het zo grappig was, maar lachten totdat de tranen over onze wangen rolden. Tussen het lachen door, kreeg ze het voor elkaar te zeggen dat ik dan Frau Schwerstein was en ons om te rollen zodat zij bovenop kwam te liggen. Haar geringe gewicht drukte alles wat ooit lelijk in mijn leven geweest was weg.
“Wat is jouw natuur?”, vroeg ik, de laatste lachtranen van haar wang strelend.
“Wil je het echt weten?”
“Nogal”, zei ik.
Ze stond op, pakte mijn hand en vroeg me waar mijn slaapkamer was. Daar kuste ze me, deed haar shirt uit en draaide zich zonder iets te zeggen om. Op haar rug had ze net zoveel tuin als ik op 200 vierkante meter. Al mijn lievelingsbloemen vond ik er, van natuurgetrouwe dieprode rozen en purperen papavers tot helderblauwe korenbloemen. Daarboven zweefden tussen haar schouders tere vlinders. Ik streelde een vlinder en nog een, liet mijn vingers naar een roos dwalen en kuste een verdwaald vergeet-mij-nietje. Ze rook lekkerder dan alle rozen en kruiden in mijn tuin bij elkaar.
“Ik word blij van jou”, zei ze de volgende ochtend toen ik in haar armen wakker werd. Ze zou het elke ochtend van de vijf dagen waarop we mijn huis en tuin amper uitkwamen, zeggen. De zesde ochtend was ze, zonder iets te zeggen, ineens weg. Ik belde haar, maar ze zei dat ze niet wilde praten. Ik appte en ze reageerde dat ik haar met rust moest laten. Nieuwe pogingen haalden niks uit, omdat ze me op haar telefoon en Facebook blokkeerde.
Nadat ik dagenlang vertwijfeld probeerde te begrijpen wat er was misgegaan, vroeg ik een vriendin haar adres. Gespannen belde ik aan, maar er werd niet opengedaan. Ik duwde de poort naast het huis open en stapte haar tuin in. Hij lag vol grindtegels en had een keurig aangeharkt streepje aarde over de lengte van de bruine schutting met daarin drie onooglijke struikjes. Dat was meteen het hele verhaal van haar tuin.
De weken daarna piekerde ik eindeloos over haar ware natuur. Ik verweet mezelf dat ik me niet kon herinneren of de rozen op haar rug doornen hadden, terwijl haar geur, haar zachtheid en elk bloemblaadje me zo helder voor de geest stonden.
Die doornen moesten er geweest zijn, want ze had ze in mijn bed achtergelaten, waardoor ik niet meer sliep. Ook had ik ze ingeslikt, zodat mijn maag geen voedsel meer verdroeg. Pas nadat de wilde wingerd tegen mijn schuur z’n vuurrode blad had verloren en de eerste sneeuw mijn tuin bedekte, raakten de meeste doornen hun scherpte kwijt.
Tegen de tijd dat de lente zich aankondigde, wist ik nog steeds niet wat haar natuur was, de armzalige grindtegeltuin of haar zachte rug met de bloemenzee. Wel wist ik dat mijn natuur weer tot bloei zou komen, anders en rijker dan daarvoor.
(Dit verhaal is uit de bundel 'Schrijven als tweede natuur' dat tijdens de Boekenweek 2018 uitkwam. Voor €12,50 met maar liefst 34 andere verhalen, columns en gedichten over natuur die niet al ergens anders te lezen zijn ;). Te koop bij de boekhandel.)